
Jurisprudentie
AJ3356
Datum uitspraak2003-08-28
Datum gepubliceerd2003-09-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 03/876
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-09-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 03/876
Statusgepubliceerd
Indicatie
Terugvordering van op grond van de Algemene Bijstandswet bijstand verstrekt ten behoeve van een bedrijfskapitaal in de vorm van een renteloze lening van verzoeker en nieuwe echtgenoot verzoeker.
Uitspraak in hoger beroep vernietigd; LJN AT6674.
Uitspraak in hoger beroep vernietigd; LJN AT6674.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
De Voorzieningenrechter
Reg.nr.: AWB 03/876
uitspraak: 28 augustus 2003
UITSPRAAK
betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
A, verzoeker,
B, echtgenote van A, verzoekster, tezamen te noemen: verzoekers,
beiden wonende te C,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zwolle,
verweerder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder van 2 juli 2003.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Op 7 mei 1990 is aan D (ex-echtgenoot van verzoekster) en verzoekster op grond van de Algemene Bijstandswet bijstand verstrekt ten behoeve van een bedrijfskapitaal in de vorm van een renteloze lening.
Ter zake van deze geldlening heeft de kantonrechter beschikt dat –rekening houdend met de beslagvrije voet- maandelijks van D en verzoekster een bedrag kan worden ingevorderd.
Bij beschikking van 17 december 2002 heeft verweerder het totaal op 26 november 2002 nog verschuldigde bedrag ad € 8.290,45 in een keer opeisbaar gesteld.
Op 16 januari 2003 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen verweerders beschikking van 17 december 2002. Dit bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit gegrond verklaard in dier voege dat van invordering ineens wordt afgezien. Verweerder heeft het aflossingsbedrag vastgesteld op € 400,00 per maand, ingaande 1 juli 2003.
Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
4. Beoordeling van het verzoek
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen. Nu partijen in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op de mogelijkheid dat gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb, bestaat er geen beletsel voor toepassing van dat artikel.
Verweerder heeft destijds aan verzoekster en haar voormalige echtgenoot, de heer D, in de vorm van een lening als bedrijfskapitaal bijstand verleend.
Bij zijn uitspraak van 3 april 1997 heeft de kantonrechter bepaald, dat verzoekster en D de aan hen verstrekte leenbijstand tot een bedrag van f 28.33,40 aan verweerder dienen terug te betalen. Daarbij is tevens bepaald dat hetgeen de een terugbetaalt de ander niet meer behoeft terug te betalen. Thans is de schuld nog ongeveer € 6.600,00 groot. D betaalt verweerder per maand ongeveer € 200,00 terug. Daarnaast wenst verweerder tevens (een deel van) de schuld bij verzoekster te innen. Ten einde te kunnen bepalen welk maandbedrag verweerder bij verzoekster kan invorderen, heeft verweerder aan verzoekster en haar huidige echtgenoot, verzoeker, verzocht financiële gegevens zowel van verzoekster als van verzoeker over te leggen. Verzoeker weigert evenwel zijn financiële gegevens te verstrekken.
Verzoeker stelt dat hij niet kan worden aangesproken voor een schuld van verzoekster, zijn echtgenote. Hij is immers in het geheel geen medeschuldenaar. Verzoekers stellen dat verweerder, nu verweerder wel is geïnformeerd over het inkomen van verzoekster en artikel 475a e.v. van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van toepassing is, in staat moet worden geacht, het bij verzoekster te innen bedrag vast te stellen. Artikel 475d van het Rv bepaalt overigens dat de beslagvrije voet van verzoekster 45% van de bijstandsnorm voor een echtpaar is.
Verweerder stelt dat zowel verzoekster als verzoeker hun financiële gegevens aan verweerder kenbaar dienen te maken zodat verweerder een maandelijks aflossingbedrag kan vaststellen. Verweerder stelt dat, nu verzoekers niet de vereiste financiële gegevens hebben verstrekt, verweerder niet gehouden is bij de vaststelling van het maandelijks aflossingbedrag met de voor verzoekster geldende beslagvrije voet als bedoeld in artikel 14f van de Abw rekening te houden. Verweerder heeft derhalve ambtshalve een aflossingsbedrag vastgesteld ter grootte van ongeveer het inkomen van verzoekster.
Artikel 86 van de Abw bepaalt dat het terugvorderingbesluit niet alleen het terug te vorderen bedrag vermeldt maar ook de termijn aangeeft waarbinnen dit bedrag dient te zijn voldaan. Het terugvorderingbesluit kan een aflossingsregeling inhouden. Indien betrokkene in gebreke blijft tijdig de verschuldigde termijn of termijnen te betalen dan kan de inning van het verschuldigde bedrag plaatsvinden zo bepaalt het tweede lid van artikel 87 van de Abw overeenkomstig artikel 14f van de Abw. Artikel 14f, tiende lid van de Abw verwijst onder meer -voor zover in deze zaak van belang- naar artikel 475d van het Rv. Bovenstaande houdt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dat ter uitvoering van het terugvorderingbesluit verweerder kan besluiten het bedrag ineens te innen dan wel dat betrokkene een aflossingsregeling wordt toegestaan. Bij het vaststellen van de aflossingsregeling dient verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter acht te slaan op alle relevante omstandigheden van belanghebbende. Komt het echter aan op beslaglegging dan is verweerder gebonden aan de ter zake neergelegde regeling in het Rv.
Vaststaat dat verzoekster in algehele gemeenschap van goederen met verzoeker is gehuwd. Verweerder kan zonodig beslagleggen op het inkomen van verzoekster dan wel de schuld van verzoekster verhalen op het gemeenschappelijke vermogen. Verweerder kan geen beslag leggen op het inkomen van verzoeker. Het inkomen van verzoeker alsmede gegevens over het gemeenschappelijke vermogen zijn evenwel voor verweerder wel van belang om in redelijkheid een aflossingsregeling voor verzoekster te kunnen vaststellen. Nog daargelaten de vraag of een plicht van verzoeker zijn inkomensgegevens aan verweerder te verstrekken rechtstreeks op een bepaling in de Abw is terug te voeren, ligt het in ieder geval op de weg van verzoekster gegevens van verzoeker over te leggen. Laat zij dat na, dan wel indien verzoeker haar daartoe niet in de gelegenheid stelt, dan is dat een omstandigheid die voor haar risico dient te blijven. Nu gegevens van verzoeker niet aan verweerder zijn overgelegd rest verweerder niets anders dan uit te gaan van de haar bekende gegevens dan wel vooronderstelde gegevens. De rechtbank wijst er overigens op dat de verplichting bedoeld in artikel 14a, vijfde lid, van de Abw op verzoekster van toepassing is met als sanctie het bepaalde in artikel 14f, elfde lid, van de Abw. Op grond van de overgelegde stukken mag verweerder aannemen dat het inkomen van verzoeker meer is dan de bijstandsnorm voor een echtpaar.
Verweerder heeft vervolgens een aflossingsschema vastgesteld gebaseerd op het destijds door verzoekster opgegeven inkomen van haar.
Vorenstaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de slotsom dat het besluit van verweerder, inhoudende een afbetaling van de vordering van € 400,00 per maand, de rechterlijke toets kan doorstaan en dat derhalve het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Verzoekers stelling dat het oude recht van toepassing is dient te worden gepasseerd. Artikel 86 van de Abw is onmiddellijk in werking getreden en strekt zich volgens de jurisprudentie van de CRvB ook uit tot gevallen waarin het gaat om terugvordering van kosten van bijstand verleend over tijdvakken vóór 1 juli 1997, waarover de burgerlijke rechter heeft geoordeeld en waarin nadien op grond van veranderde omstandigheden een aanpassing van de wijze van invordering aan de orde is.
Nu het beroep ongegrond moet worden verklaard is voor het treffen van een voorlopige voorziening geen plaats.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Gewezen door mr. W. Miltenburg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2003 in tegenwoordigheid van H.C. Koopmans als griffier.
Tegen deze uitspraak staat, voor zover het betreft de beslissing in de hoofdzaak, voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op